Nederland zit weer min of meer in een halleluja-stemming: de economie groeit dit jaar naar verwachting met 3,3 procent en volgend jaar met 2,5 procent, de werkloosheid is gezakt tot minder dan 5 procent van de beroepsbevolking en huizenprijzen klimmen dit jaar naar verwachting 7,5 procent en volgend jaar 5 procent.
Weinig reden tot somberen, zou je denken. Maar dat is niet helemaal waar.
Op één gebied zijn we de jaren van malaise die volgden op de kredietcrisis van 2008, nog niet te boven: de pensioenpotten van werkgevers zijn een stuk minder goed gevuld dan nodig is om een waardevaste uitkering te bieden werknemers.
Niet dat het allemaal kommer en kwel is. Echter, de klassieke toezegging dat je met de AOW-uitkering van de staat en het werkgeverspensioen een uitkering opbouwt die pakweg 70 procent van het gemidddeld loon bedraagt, staat zwaar onder druk.
Grofweg zijn er vier bedreigingen voor de toekomstige pensioenuitkeringen waar werknemers rekening mee moeten houden.

1)Grote gaten in de opbouw van waardevaste pensioenen

Sinds 2008 zijn pensioenfondsen van werkgevers – die zorgen voor een aanvulling bovenop de AOW-uitkering – in grote financiële problemen gekomen. Gevolg is dat veel fondsen de pensioenopbouw niet konden laten meestijgen met de ontwikkeling van lonen of de inflatie – dit wordt ‘indexeren’ genoemd. De koopkracht van huidige en toekomstige pensioenen is hierdoor afgenomen.